in memoriam Jonathan Harvey, 1939-2012

Een tijdje geleden droomde ik dat ik kon vliegen, en hield ik zelfs enkele stukjes plafond in mijn handen, als onweerlegbaar bewijs dat het wel degelijk mogelijk en zelfs gemakkelijk is om de wetten van de fysica uit te dagen.(…) Misschien heeft het verdrietige feit ik zulke intense metafysische ervaringen voor mezelf moet houden, me wel gestimuleerd om te communiceren en te componeren, en meer specifiek nog me ertoe heeft gebracht om elektronica te kiezen als uitdrukkingsmiddel. (Jonathan Harvey, In Quest of Spirit)

Op 4 december overleed componist Jonathan Harvey op 73-jarige leeftijd. Deze uitzonderlijke musicus kreeg als kind zijn eerste muzikale opvoeding in de grote Engelse traditie: als koorknaap in het St. Michael College in Worcestershire. De boys werden er streng geselecteerd op de schoonheid van hun stem en oefenden er het oude Anglicaanse repertoire onder het roosvenster van de neogotische kapel. Jonathan improviseerde er ‘s avonds op het orgel en bestudeerde zowat alle muziek die hij kon vinden: de polyfonisten, Monteverdi, Wagner… Zijn uitgangspunten waren dezelfde als die van Olivier Messiaen: studie, muziek, religie en onbevangenheid. Een prachtig intiem voorbeeld daarvan is zijn Mortuos Plango, Vivos Voco (1980), een authentiek zelfportret in klank en één van de mooiste electro-akoestische werken ooit geschreven. Daarbij zweeft de ontdubbelde stem van zijn eigen zoon als een zwerm vogels tussen de computerbewerkte galm van de grote klok van de kathedraal van Winchester.

Ook al was Jonathan Harvey ondergewaardeerd in eigen land, bij alle onze musici zal hij blijven voortleven als de meest voorbeeldige en verfijnde Brit die je je maar kunt indenken. Jonathan dwong al vanaf de eerste oogopslag respect en loyaliteit af. Hij was altijd even hoffelijk en enthousiast, en sprak met lichte stem, in korte zinnen en weloverwogen woorden, met veel keelgeschraap, enkele “hm’s” en “isn’t it’s” ertussenin. Zijn lijdzaamheid à la John Cage belette hem echter niet om schitterend (en verrassend) te fantaseren, zoals op die workshopavond bij Ictus, toen hij lustig op funkmuziek begon te dansen, molenwiekend met zijn lange, witte armen, zonder daarbij ook maar één moment zijn eeuwige rustige en ontwapenende glimlach van zijn gezicht te laten verdwijnen.

De muziek van Stockhausen, die hij in 1966 in Darmstadt voor het eerst hoorde, elektriseerde hem, alsof hij meteen voeling kreeg met zijn eigen verlangens: “Ik heb de indruk dat er zich een nieuw type muziek aftekent aan de horizon, dat ik slechts vluchtig kan vatten en dat aanvoelt als een bewustzijns¬verandering,” zo schreef hij. Harvey zag in de moderne muziek (en in de middelen van de elektronica) een krachtig medium voor een mystieke heropleving. Een tot dan toe ongekende immateriële wereld ging open. Polemiek was daarbij niet aan hem besteed; het was zijn diepste overtuiging. Madonna of winter and springs (1986) voor orkest en elektronica, en Death of Light/Light of Death (1988), geïnspireerd door het retabel van Issenheim van Grünewald, zijn daarvan mooie illustraties.

De grootste waardering en de vurigste fans vond hij eind jaren ‘80 in Frankrijk en in Brussel (onder meer in het IRCAM en in De Munt). Zijn interesse voor spectrale muziek (en zijn eigen theoretische bijdrage aan deze stroming) gaven zijn harmonie een nieuwe dimensie van helderheid. Luister bijvoorbeeld eens naar de finale van Wheel of Emptiness voor ensemble en elektronica, die we met Ictus in 1997 met veel plezier voor het eerst uitvoerden. Telkens wanneer zo’n zuiver spectrumakkoord boordevol harmonieën als muzikale ‘oplossing’ de ruimte doorklieft, is daar weer zo’n knap staaltje van alchemie, muzikale hightech en volmaakte eerlijkheid die het oeuvre van Jonathan Harvey zo sterk typeerden. Het spectrum was voor hem een openbaring geworden, het equivalent van een akkoord bij Messiaen, of van de witte gloed in de poëzie van Rimbaud.

In 2010 schreef ik voor een Ictus-concert: “Jonathan Harvey blijft in zekere zin ons kompas. Zijn muziek veroudert nooit. Zijn barokke, complexloze elektronica is geïnspireerd op de beste Stockhausen, zijn ritmiek is uitbundig, maar nooit brutaal, zijn harmonie elastisch, soepel en virtuoos, waarbij hij alle mogelijke dubbelzinnigheden tussen akkoord en timbre uitspeelt. Alles ademt frisheid, inspiratie en een rijke muziekcultuur. De cultuur van een genietend, maar veeleisend oor op zoek naar extase. Als christen en boeddhist heeft Harvey namelijk nooit spiritualiteit willen loskoppelen van een diepgaande reflectie over componeertechnieken. Muziek heeft de kracht om een ambiguïteit te creëren die alle binaire categorieën overstijgt. Het spirituele in de kunst kan alleen schuilen in die bewegende ruimten, die grenzeloze harmonieën, eindeloze melodieën en gelaagde snelheden. Droefgeestige religiositeit is zeker niet zijn ding, en Harvey was het dan ook roerend eens met het antwoord van Stockhausen op de vraag van een journalist: “What is spiritual music?” - “Just good music”.

Harvey zette eigenlijk de welwillende, vreugdevolle en wijze traditie van Messiaen voort die mijn generatie niet gekend heeft. Klokken en vogels, koper- en houtblazers, watervallen van akkoorden, donderslagen en gebeden… Ik meen te mogen zeggen dat velen onder ons weliswaar geen enkele religie aanhangen, maar dat we toch de kelk van deze grote 20e-eeuwse christelijke kunst —tegelijkertijd solide, direct en oneindig vernuftig— tot de laatste druppel geleegd hebben. “Net zoals kinderen zandkastelen bouwen, richten wij prachtige bouwwerken op die door de volgende vloedgolf zullen worden weggespoeld,” schreef Harvey. De meridiaan Messiaen/Harvey is echter onuitwisbaar en zal eeuwig standhouden, als euforisant en tegengif, als een felle lichtboog die de koele passies van de new age en zijn trieste ‘neomissen’ tot leven wekt. Gedrevenheid, cultuur, roes: we maken het heus niet alle dagen mee.

Jonathan Harvey zou hoe dan ook altijd te vroeg gestorven zijn, als dat voor ons een troost kan zijn. Hij laat ons achter in diepste rouw, maar geeft ons tegelijk kracht omdat we hem hebben mogen kennen en liefhebben.

    J'ai rêvé, il y a quelque temps, que je savais voler, et je retenais même quelques débris du plafond dans mes mains pour prouver aux gens de manière indubitable qu'il était possible, et même facile, de défier les lois de la physique. […] Peut-être le malheur qui me vient de devoir garder de si vives expériences métaphysiques pour moi seul, est-il ce qui m'a poussé à communiquer et à composer et, plus précisément, ce qui m'a conduit à choisir le medium de l'électronique.
    Jonathan Harvey, In Quest of Spirit, University of California Press

   
Le compositeur Jonathan Harvey est mort le 4 décembre, à l’âge de 73 ans, et notre peine est profonde.

C’est dans la grande tradition anglaise que cet exceptionnel musicien, dans l’enfance, avait abordé la musique : en tant que choriste au St Michael College, dans le Worcestershire, où les boys triés sur le volet pour la beauté de leur voix travaillaient le vieux répertoire anglican sous la rosace de la chapelle néo-gothique. Jonathan y improvisait à l’orgue, le soir, et lisait toute la musique qu’il pouvait trouver : les polyphonistes, Monteverdi, Wagner… Sa vie s'était déployée sur le même socle que celle d'Olivier Messiaen : étude, musique, religion, esprit d’enfance. On peut en capturer l'intime saveur en écoutant Mortuos Plango, Vivos Voco (1980), véritable auto-portrait sonore et l'une des plus belles oeuvres électroacoustiques jamais produites, où la voix démultipliée de son propre fils plane comme une escadrille d'oiseaux parmi les résonances de la grande cloche de la cathédrale de Winchester, travaillées à l’ordinateur.

Si Jonathan Harvey n’a pas toujours été prophète en son propre pays, il restera cependant dans le souvenir de tous nos musiciens comme la plus exemplaire et la plus délicieuse figure d’Anglais qu’on puisse imaginer, qui suscitait au premier regard le respect et l’attachement. Toujours courtois et vif, Jonathan parlait d’une voix légère en phrases courtes et en mots choisis, émaillés de raclements de gorge, de quelques “mh?” et de quelques “n’est-ce pas?”. Mais son équanimité à la John Cage n’empêchait pas de formidables et inattendues fantaisies - comme lors de cette soirée de séminaire, chez Ictus, où on l’a vu danser le funk en lançant ses longs bras blancs en tous sens, sans jamais quitter son calme et désarmant sourire.

C’est en 1966, à Darmstadt, que la musique de Stockhausen l’avait électrocuté. C'était comme une rencontre instantanée avec son propre désir : «J'ai l'impression qu'un nouveau type de musique se devine à l'horizon, que je ne peux apercevoir que fugitivement, et qui semble comme un changement de conscience”, écrira-t-il. Sans jamais polémiquer, avec un sens souverain de l’affirmation, Harvey voyait dans la musique moderne (et dans les ressources de l’électronique) le plus puissant medium d’un renouveau mystique, avec l’ouverture d’un espace immatériel jusque là inexploré. Madonna of winter and springs (1986) pour orchestre et électronique; ou Death of Light, Light of death (1988), inspiré par le retable d’Issenheim de Grunewald, sont là pour en témoigner, entre autres chefs d’oeuvre.

C’est en France et à Bruxelles à la fin des années 80 (à l’IRCAM et à La Monnaie, notamment), qu’il trouvera le meilleur accueil et les plus chaleureux interlocuteurs. Son intérêt pour la musique spectrale (et ses propres apports théoriques au mouvement) nimbent alors son harmonie d’une nouvelle luminosité. Il faut entendre le final de Wheel of Emptiness pour ensemble et électronique, que nous avions eu le plaisir de créer en 1997, pour goûter à l'alchimie de haute science musicale et de parfaite candeur qui signe l’oeuvre de Jonathan Harvey : lorsqu’un accord-spectre pur, ruisselant d’harmoniques, zèbre tout l’espace en guise de résolution. Le Spectre était devenu pour lui un objet épiphanique, l’équivalent de l’accord de sixte ajoutée chez Messiaen, ou de la couleur blanche dans la poésie de Rimbaud.

J'avais écrit ceci pour Ictus, en 2010 : “Jonathan Harvey, d'une certaine manière, reste notre boussole. Rien de lui n'a vieilli. Son électronique, baroque et sans complexe, inspirée du meilleur Stockhausen; sa rythmique exubérante mais sans brutalité; son harmonie élastique, glissante et virtuose, jouant de toutes les ambiguïtés entre accord et timbre... tout respire la fraîcheur d'inspiration, la riche culture musicale, l'oreille jouisseuse et exigeante en quête d'une exérience extatique. C'est qu'Harvey, chrétien et bouddhiste, n'a jamais voulu séparer l'expérience spirituelle d'une réflexion sur les techniques d'écriture. La musique a le pouvoir de produire de l'ambiguïté, qui perfore et dissout les catégories binaires : s'il y a du spirituel dans l'art, il est là, il n'est que là, dans ces espaces mouvants, ces harmonies sans contour, ces mélodies infinies, ces vitesses superposées. La religiosité dépressive n'est certes pas son affaire, et Harvey reprend volontiers à son compte la réponse de ce bon Stockhausen à un journaliste qui lui demandait : “What is spiritual music?” - “Just good music”.”

Avec Harvey, c’était un peu la présence bienveillante, joyeuse et savante de Messiaen, que ma génération n’a pas connu, qui se perpétuait. Cloches et oiseaux, cuivres et bois, cascades d’accords, tonnerres et prières… Nous sommes nombreux, je crois, sans religion aucune, à avoir pourtant bu jusqu’à la dernière goutte ce grand art chrétien du XXe siècle, à la fois solide, direct et infiniment ouvragé. “Comme les chateaux de sable des enfants, nous élaborons de magnifiques édifices que la prochaine marée nettoiera”, écrivait Harvey. Mais le méridien Messiaen/Harvey ne s’effacera pas. Il nous restera à jamais comme un euphorisant et un contrepoison, un arc de lumière vive lancé au-dessus des passions froides de la new age et ses tristes néo-messes.
Ferveur, culture, ivresse : eh, c’est pas tous les jours...

Jonathan Harvey serait mort trop tôt de toute manière : disons-nous cela pour nous consoler. Il nous laisse terriblement endeuillés, mais un peu plus forts de l’avoir connu et aimé.

Jean-Luc Plouvier, Juin 2012

Mentioned in this article
Jonathan Harvey ,IRCAM & Jean-Luc Plouvier